Je bereikt hem via
]]>
Berichten die niet door de media opgepikt worden maar wel een duidelijk standpunt innemen, schrijven we op onze eigen nieuwspagina.
Naar aanleiding van het project oudercrèches verscheen een reeks artikels:
]]>
Op 22 september organiseren beide partners in samenwerking met UGent een studiedag rond het thema. "De titel van die studiedag luidt: schoolrijpe kinderen of kindrijpe kleuterschool?", zegt Ellen Rutgeerts, communicatieverantwoordelijke van VBJK. "In tegenstelling tot heel wat andere Europese landen gaan kinderen in ons land al heel vroeg naar school, terwijl in het buitenland vaak een geïntegreerd aanbod van kinderopvang en kleuteronderwijs bestaat. De vraag is dus niet enkel hoe we ouders overtuigen om hun kinderen vaker naar school te sturen, maar ook hoe we scholen beter kunnen afstemmen op kleuters. Zonder afbreuk te doen aan de inspanningen die heel wat leerkrachten vandaag al leveren."
]]>Vlaanderen is een van de weinige regio's in Europa waar kinderen in zo groten getale worden opgevangen door onthaalouders. Op het piekmoment, rond 2000, waren er in Vlaanderen meer dan 50.000 plaatsen bij onthaalouders en net geen 30.000 in kinderdagverblijven.
Sindsdien is het aantal onthaalouders systematisch blijven dalen. Die daling kende in 2003 een kort intermezzo, dankzij betere arbeidsomstandigheden en een grote campagne om nieuwe onthaalouders te werven. Maar daarna bleef het aantal plaatsen in de gezinsopvang dalen. De recente daling, met ruim 500 onthaalouders minder in twee jaar tijd, is dus geen trendbreuk. Het is deel van een tendens die al veel langer aan de gang is.
Onthaalouders die in de jaren '90 instapten, waren vaak dertigers. Velen bereiken nu de leeftijd om te stoppen. Een blik op de leeftijdscurve van onthaalouders toont dat die daling nog jaren zal doorgaan.
Er starten steeds minder onthaalouders en degene die starten, blijven het beroep minder lang uitoefenen.
De verminderde instroom hangt samen met de veranderde maatschappelijke positie van vrouwen. Vrouwen doen het beter dan mannen in het voortgezet onderwijs en hebben dus meer mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Daarbij speelt de afweging mee of een job een degelijk inkomen verschaft en voldoende vangnet biedt. Dit is voor onthaalouders niet altijd het geval: het inkomen kan sterk schommelen en onthaalouders hebben geen volwaardig werknemersstatuut. Dat maakt hen extra kwetsbaar.
Ook het feit dat kinderopvang maatschappelijk veel sterker aanvaard is, leidt - o ironie - tot een verminderde instroom. De belangrijkste motivatie voor de job (vroeger en nu), namelijk zelf instaan voor de opvoeding van de eigen kinderen, valt steeds vaker weg.
Met andere woorden, we moeten accepteren dat er in de toekomst minder gezinsopvang zal zijn.
Tegelijk moeten we nadenken over maatregelen die de gezinsopvang duurzamer kunnen maken. Gezinsopvang geeft immers antwoord op een maatschappelijke nood.
Ouders appreciëren de kleine schaal van de opvang, het herkenbare karakter (opvang in een gezinswoning) en het feit dat één vaste persoon voor de opvang van hun kind instaat.
De universiteiten van Gent en Leuven deden recent - in opdracht van Kind & Gezin - een grootschalig onderzoek naar de pedagogische kwaliteit van kinderopvang. Daaruit bleek dat de kwaliteit van groepsopvang en gezinsopvang even goed is. Dat komt wellicht mee doordat Vlaanderen steeds geïnvesteerd heeft in de begeleiding en omkadering van onthaalouders.
De troef van onthaalouders, namelijk hun kleinschaligheid, is tegelijkertijd hun achillespees. Voor sommige ouders is het net een reden om niet te kiezen voor gezinsopvang. Wanneer een onthaalouder ziek wordt of beslist te stoppen, zitten ouders vaak met een gigantisch probleem.
Andere ouders kiezen dan weer bewust voor een opvangvorm waarin kinderbegeleiders niet alleen staan maar kunnen terugvallen op een team.
Ook onthaalouders zelf ervaren hun geïsoleerde positie als een belangrijk nadeel van de job. Uit onderzoek blijkt dat het isolement en het alleen werken belangrijke redenen zijn om te stoppen. Onthaalouders vragen ondersteuning en samenwerking.
In het buitenland bestaan talrijke voorbeelden van ondersteuning en samenwerking.
In Denemarken richten gemeenten bijvoorbeeld vaak Legestuer in: dit zijn spel- en ontmoetingsplaatsen die onthaalouders wekelijks met hun opvangkinderen kunnen bezoeken. Ze spelen er samen met de kinderen, kunnen er onderling ervaringen uitwisselen en samen leren onder begeleiding van een pedagogische coach. Als een onthaalouder uitvalt, vangt het netwerk van de Legestuer dit op.
De Vlaamse experimenten met ontmoetingsplaatsen voor onthaalouders krijgen tot nog toe onvoldoende voet aan de grond.
Frankrijk kent de Maison d'Assistantes Maternelles (MAM): in een gemeenschappelijk huis vangen maximaal vier onthaalouders elk maximaal vier kinderen op. Ook Vlaanderen erkent samenwerkende onthaalouders, maar het verschil met Frankrijk is dat dit wordt beschouwd als groepsopvang, zodat elke onthaalouder tot negen kinderen kan opvangen. Hierdoor dreigt de gewaardeerde kleinschaligheid te verdwijnen. Daarenboven tonen internationale standaarden en eigen onderzoek dat negen veel is om de kwaliteit te kunnen blijven garanderen.
Frankrijk heeft bovendien crèches satellites: onthaalouders verbonden aan een kinderdagverblijf. Ook Duitsland zoekt steeds vaker naar een synergie tussen groepsopvang en gezinsopvang. Er zijn al initiatieven waarbij ruimtes en materialen gedeeld worden. Dergelijke vormen van samenwerking garanderen ook continuïteit voor ouders.
Samenwerking is één manier om de job van onthaalouder aantrekkelijker te maken voor de huidige generatie vrouwen én mannen.
Een ander belangrijk aspect is een volwaardig werknemersstatuut. Ook al weten we dat het werknemersstatuut alleen de dalende trend in de gezinsopvang niet kan keren, het maakt principieel deel uit van een meer aantrekkelijke job.
De job moet bovendien kansen bieden op professionele ontwikkeling. Naast omkadering, betekent dit investeren in opleiding. Het kinderopvangdecreet van 2014 stelde als doelstelling dat elke kinderbegeleider tegen 2024 gekwalificeerd zou zijn: dit is een juiste kwaliteitsdoelstelling.
Opleiding volgen is niet alleen goed voor de kwaliteit van de opvang, het geeft mensen ook kansen. Vroeger voerden onthaalouders jarenlang gemotiveerd hun job uit en volgden ze vorming, zonder dat dit resulteerde in een erkenning van hun verworven kennis en competenties. Onthaalouders zijn bereid en vaak vragende partij om te leren, maar tegelijkertijd ontbreken de systemen die onthaalouders toelaten om opleidingen te volgen en hen hiervoor te waarderen.
Conclusie? We zullen ons erbij moeten neerleggen dat we het in de toekomst met beduidend minder gezinsopvang moeten doen. Maar we moeten er wel voor zorgen dat we een voldoende grote, duurzame en kwaliteitsvolle gezinsopvang behouden. Daarom zijn nieuwe maatregelen nodig en moeten eerder genomen maatregelen met iets meer voluntarisme in daden omgezet worden.
]]>
De Standaard, voorpagina, 22 september 2017: Kleuterscholen hechten te veel belang aan leren
En de ondertitel luidt: Volgens Gentse onderzoekers moeten kleuterscholen niet zo hard focussen op zindelijkheid en thuistaal. ‘Ze moeten zich meer aanpassen aan de kinderen.’ Je kunt daaruit afleiden dat kleuterscholen niet met zindelijkheid en thuistaal moeten bezig zijn.
De ondertitel is net als de hoofdtitel ietwat ongelukkig gekozen en niet wat coördinator Jan Peeters en onderzoekers Katrien Van Laere en Brecht Peleman zeggen. Op basis van de onderzoeksresultaten pleit VBJK dat kleuterscholen meer aandacht zouden besteden aan zindelijkheid en thuistaal - er is voor de allerjongsten net méér zorg nodig -, evenwel zonder te problematiseren. Kleuterscholen moeten er alleen niet negatief op focussen.
De Standaard, pagina 10, 22 september 2017: Gust (3) wil puzzelen en Flavie (6) helpt hem
In een reportage vertelt Gentse stadsschool De Vlieger wat je allemaal kan doen om kinderen bij de start van de kleuterschool te ondersteunen. 'Ouders mogen mee in de klas, nieuwkomertjes mogen bij de juf op schoot, en ’s middags kunnen de kleintjes slapen.'
Een nauwe samenwerking met ouders en positieve aandacht voor thuistaal is zeker een must. Klassen met gemengde leeftijden kunnen ook helpen, op voorwaarde dat het past in een pedagogisch kader waar ook voldoende ruimte is voor de zorgnoden van zeer jonge kinderen.
In Vlaanderen heeft het kleuteronderwijs altijd gefocust op de ontwikkeling van kleuters. Terwijl de kinderopvang juist toespitst op zorg. ‘Beide moeten meer naar elkaar toegroeien. In andere landen, met een minder lange traditie, zijn die twee meer met elkaar versmolten. Daardoor gedijen de kinderen ook beter.’
De Morgen, 23 september 2017: Groot aantal spijbelende kleuters, dit zijn de oorzaken
Promotoren Prof. Dr. Michel Vandenbroeck & Prof. Dr. Piet Van Avermaet nemen bij de VBJK-onderzoeksresultaten een beleidsmatig standpunt in.
'We zetten al 10 jaar in op hogere kleuterparticipatie en politici kiezen om kindergeld te koppelen aan de voorwaarde om het kind naar school te sturen.' (... Maar) 'Je kan moeilijk eisen dat er sancties volgen als je niet kan garanderen dat het onderwijs die kleuters wel vooruit helpt.'
De Standaard, column Wouter Deprez, 25 september 2017: Taal
'Gaandeweg het kleuterschooltraject lijken kinderen met een andere thuistaal hun enthousiasme te verliezen. De leermomenten hebben bij die kinderen minder effect, en de zorgmomenten worden dan weer te weinig gebruikt om hen zaken aan te leren. Dat zegt een nieuwe studie.'
In zijn grappige column vreest Wouter Deprez vervolgens dat dit mogelijks een politieke dovemansdiscussie wordt en pleit hij voor eerherstel voor het West-Vlaams, zijn trotse thuistaal.
Natuurlijk reiken de onderzoekresultaten verder dan de promotie van thuistaal. Uit kindobservaties blijkt dat in een doorsnee kleuterklas veel leerkansen verloren gaan, ook op vlak van taal. Dat de start in het kleuteronderwijs voor veel kinderen en ouders emotioneel moeilijk ligt en dat we hierdoor - ongewild - een hypotheek leggen op de latere schoolloopbaan.
Dat kun je niet allemaal in een column proppen. Maar het is hoe dan ook positief dat ons onderzoek aandacht krijgt, hopelijk wordt het géén dovemansgesprek en komt er vanuit het beleid wel degelijk (re)actie.
]]>Het wekt helaas (opnieuw) de indruk dat iedereen die ergens ooit ervaring opdeed in ‘zorgen voor kindjes’ hem/haar meteen een geschikte werknemer maakt voor kinderopvang en een vooropleiding er niet toe doet. Dat is helaas niet zo. Kinderopvang heeft een enorm belangrijke maatschappelijke functie. Enkele jaren terug ontwikkelden de sector en Kind en Gezin een pedagogisch raamwerk voor de kinderopvang van baby’s en peuters. Daarin staat expliciet dat kinderopvang ertoe bijdraagt dat elk kind zich goed in zijn vel voelt, uitgedaagd wordt en zich verbonden weet met de mensen en wereld rondom zich. Dat kinderopvang ouders steunt in de opvoeding, en zo bijdraagt tot het realiseren van gelijke kansen voor kinderen én volwassenen.
Wie dat pedagogisch raamwerk ernstig neemt, begrijpt dat kinderopvang van hoge kwaliteit heel wat competenties vraagt van de kinderbegeleiders. Zij moeten die pedagogische opdracht in de kinderopvang elke dag waarmaken. Diplomavereisten zijn dus wél terecht én nodig. Internationaal is er een zeer grote consensus over het belang van goed opgeleid personeel in de kinderopvang. Daarbij gaat het zowel over een goede vooropleiding als kansen om permanent bij te leren op de werkvloer. Helaas bengelt Vlaanderen vandaag in internationale vergelijkingen op dat punt aan de staart. Medewerkers in de kinderopvang krijgen slechts een zeer korte vooropleiding. Werkgevers moeten zeer creatief zijn om hun personeel de kans te bieden om tijdens hun loopbaan verder te ontwikkelen. Vormingsmomenten organiseren ze bijvoorbeeld vaak terwijl de kinderen slapen of na de werkuren wegens geen kindvrije uren. Daarenboven zijn er vaak geen medewerkers aanwezig die zelf de nodige vooropleiding en achtergrond hebben om nieuwe medewerkers te coachen in hun verdere professionele ontwikkeling. Ter vergelijking: in de meeste Europese landen bestaan de teams in de kinderopvang zowel uit kort- als langgeschoolde medewerkers, op bachelor- en/of masterniveau. In eigen land vinden we het evident dat kinderen vanaf 2,5 jaar in hun ontwikkeling begeleid worden door een kleuteronderwijzer die minstens een driejarige bacheloropleiding volgde. Alsof kinderen voor 2,5 jaar voldoende hebben met af en toe een verse pamper en een gezonde maaltijd en het eigenlijke leren pas start op 2,5 jaar?
Tegelijkertijd zijn er inderdaad mensen die (nog) niet beschikken over de vereiste kwalificatie maar wel waardevolle ervaring hebben voor de kinderopvang. We staan er dan ook ten volle achter dat er nu een procedure is om eerder verworven competenties (EVC) te kunnen beoordelen en certificeren. In sommige gevallen behaalt iemand meteen het volledige kwalificatiebewijs. Veel vaker leidt dat tot een opleidingstraject op maat dat rekening houdt met reeds verworven en nog te verwerven competenties. EVC is dus geen eindpunt, maar een beginpunt van een ontwikkelingstraject voor wie graag een volleerde professional wordt in het werken met jonge kinderen en hun ouders.
Kinderopvang worstelt met een schrijnend tekort aan competente kinderbegeleiders. EVC is absoluut een goede zaak, maar in geen geval een afdoende oplossing voor dat tekort. Het vraagt veel meer: een stevige vooropleiding, investeringen in arbeidsvoorwaarden, én kansen om verder te ontwikkelen op de werkvloer.
Sandra Van der Mespel, Directeur VBJK (Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen) & Prof. Dr. Michel Vandenbroeck, hoofddocent gezinspedagogiek en vakgroepvoorzitter van de vakgroep sociaal werk en sociale pedagogiek Universiteit Gent.
]]>De voorbije maanden werd er ook voor de kinderopvang geapplaudisseerd. Die waardering voor kinderbegeleiders, leidinggevenden en medewerkers van lokale besturen was terecht. Tijdens de lockdown zetten zij zich ten volle in om opvang te voorzien, toch voor ouders met een essentieel beroep en voor kwetsbare gezinnen.
‘Kinderopvang moet een veilige haven zijn voor kinderen.’
In de media was er tijdens de crisis heel wat aandacht voor de haast onmogelijke opdracht van ouders om thuiswerk en de opvang van kinderen te combineren. In getuigenissen lazen we hoe werkende ouders niet alleen school maar ook de kinderopvang misten.
De overheid volgt die redenering. In haar strijd tegen de gevolgen van het coronavirus, installeerde de Vlaamse Regering een economisch relancecomité. Die expertengroep formuleerde in juli aanbevelingen om Vlaanderen welvarender, weerbaarder en wervender te maken. Het benadrukt de economische rol van kinderopvang: “In het kader van werkbaar werk, zorgen voor een uitbreiding en flexibilisering van kinderopvang/naschoolse opvang op maat van wie werkt en werk zoekt is een aandachtspunt.”
Kinderopvang is inderdaad een voorwaarde voor werkbaar werk. Maar kinderopvang is in de eerste plaats een pedagogische basisvoorziening die baby’s, peuters en schoolgaande kinderen ontplooiingskansen geeft. Kinderopvang bezorgt een fijne vrije tijd en is een belangrijke bron van steun voor ouders.
Gelukkig installeerde de Vlaamse regering, na de kritiek over dominante economische belangen, ook een maatschappelijk relancecomité. Die experten hadden wel oog voor de pedagogische en sociale functie van de kinderopvang. Het stelde expliciet dat kinderopvang niet alleen mag vertrekken van een economische benadering, maar evenzeer vanuit het recht op spel en ontplooiing van de kinderen.
Kinderopvang moet een veilige haven zijn voor kinderen in kwetsbare situaties. Helaas is die visie vandaag nog geen maatschappelijke evidentie. Te vaak wordt kinderopvang verengd tot een oplossing voor een arbeidsmarktprobleem, tot het opvangen van kinderen terwijl ouders werken.
De coronacrisis heeft die pedagogische en sociale functies van kinderopvang verder onder druk gezet.
‘Laat je kinderen nog toe om na schooltijd samen in een zetel, gezellig dichtbij elkaar te keuvelen over de voorbije dag?’
Het maximaal willen vermijden van besmetting staat op gespannen voet met het welzijn en de ontplooiingskansen van kinderen. Laat je kinderen nog toe om na schooltijd samen in een zetel, gezellig dichtbij elkaar te keuvelen over de voorbije dag? Laat je kinderen stoeien en opgaan in hun voetbalspel? Kunnen begeleiders kinderen met verdriet de broodnodige knuffels bieden? Horen in de opvang enkel nog makkelijk afwasbare en ontsmetbare voorwerpen thuis?
Ook ouders ervaren de effecten van die focus op gezondheid en hygiëne. Het is niet langer mogelijk om in een kinderopvang onbezorgd binnen en buiten te lopen. Ouders moeten afstand houden. Vaak kunnen ouders de leefgroep van hun kind niet binnen. Nochtans werkten kinderopvang en ouders de voorbije jaren intensief samen. Het coronavirus mag ook die klok niet terugdraaien.
Corona zet ook de toegankelijkheid van de kinderopvang onder druk.
Heel wat nieuwe drempels duiken op. Bij kwetsbare gezinnen is de angst om besmet te worden groot. Zij houden hun kinderen liever thuis. En door deze crisis verliezen sommige mensen hun inkomen en botsen ze op financiële problemen. Er moet bespaard worden, ook op de kost van kinderopvang.
‘Bij kwetsbare gezinnen is de angst om besmet te worden groot.’
Voor buitenschoolse opvang en activiteiten moeten ouders vaker online een plaats reserveren. Om het veilig te houden, willen kinderopvanginitiatieven terecht een goed zicht op het komen en gaan van kinderen. Nadeel: het is een nieuwe drempel waardoor mensen er minder gebruik van maken.
Die drempels moeten we wegwerken. Het is essentieel dat de kinderopvang de tijd neemt om ouders goed te informeren, naar hun zorgen te luisteren en om nieuwe kinderen en ouders geleidelijk te laten wennen aan de opvang. Zo kan de kinderopvang het vertrouwen van maatschappelijk kwetsbare ouders winnen.
Maar corona zorgt ook voor kansen.
Kinderopvanginitiatieven trekken vaker naar buiten met de kinderen. Corona geeft een boost aan het buiten spelen. Initiatieven met baby’s, peuters en schoolgaande kinderen denken nu al na over wat er nodig is om in de herfst en wintermaanden meer buiten te spelen.
‘Corona geeft een boost aan buiten spelen.’
Tijdens de eerste maanden van de coronacrisis werkten de kinderbegeleiders met kleinere groepen. Dat werd unaniem positief onthaald: het is fijner en werkbaarder voor de begeleiders. Begeleiders getuigen over de observeerbare positieve effecten op kinderen.
Verrassend is dat niet. Kinderopvanginitiatieven en onderzoekers trekken al langer aan die alarmbel: het aantal kinderen per begeleider moet omlaag.
Er ontstaan ook kansen om kinderopvang en onderwijs beter op elkaar af te stemmen.
Buitenschoolse opvanginitiatieven en scholen moesten vaak samenwerken om noodopvang te organiseren, al legt die nieuwe samenwerking ook pijnpunten bloot. Doordat in ons land kinderopvang en onderwijs tot andere beleidsdomeinen horen, blijven dat vaak aparte werelden met een eigen visie op opvoeden, leren en zorg. Dat is jammer. Het gaat immers om dezelfde kinderen.
De intensievere samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs stelt het gemis aan een gezamenlijke visie op scherp. Gelukkig vullen sommige lokale besturen die lacune.
Kinderopvang en welzijn kwamen ook dichter bij elkaar.
Zo ontstonden interessante initiatieven om gezinnen die onder druk staan te begeleiden naar de kinderopvang. De kinderopvang zette haar buitenruimte open voor gezinnen die dat thuis niet hebben. Medewerkers uit de kinderopvang hielpen pakketten met spelmateriaal te verdelen of kwamen een handje toesteken in de voedselbank.
‘De kinderopvang werkte ook outreachend.’
De kinderopvang werkte ook outreachend: medewerkers gingen op deurbezoek en nodigden gezinnen uit om terug naar de opvang te komen. Ouders werden geïnformeerd over de organisatie van de opvang.
Kortom: ook de kinderopvang ervaart de gevolgen van deze coronacrisis. Alleen zijn die niet eenduidig goed of slecht.
Er is het risico dat de klok wordt teruggedraaid naar een kinderopvang die pedagogisch verarmt en moeilijker toegankelijk wordt. Dat moeten we zeker voorkomen. Maar ik zie ook een unieke kans om de kinderopvang verder uit te bouwen als sociale en pedagogische voorziening voor gezinnen met jonge kinderen. Laten we vooral die kans grijpen.
]]>Goedele De Nil studeerde orthopedagogie en klinische psychologie en startte haar loopbaan in de jeugdhulp. Daarna werkte ze zeventien jaar aan HOGENT. Naast lector, in onder meer de vakken psychologie en gezinsondersteuning, was ze ook opleidingsvoorzitter in de opleiding Bachelor in de Orthopedagogie. Ze ontwierp curricula, werkte aan kwaliteitsontwikkeling en -borging en ontwikkelde mee een nieuw strategisch plan voor HOGENT. Daarnaast volgde ze een postgraduaat Publiek en Social Profit Management in de Antwerp Management School (AMS) en werkte ze een jaaropleiding Narratieve Therapie af. Ze is een enthousiaste mama van twee opgroeiende tieners, is een fervent stoffencollectioneur en een creatieve naaister. Als bewonderaar van kunst in al haar vormen, geniet ze volop van de mooie dingen rondom haar.
Goedele De Nil: ‘Mijn contact met jongeren, hun gezinnen en hun netwerk heeft me mee gevormd tot de persoon die ik op vandaag ben. Ik ben sterk betrokken en geëngageerd. Goede praktijken zoeken en ontwikkelen op zowel maatschappelijk als op organisatieniveau is een belangrijke drive in mijn werk. Dat samen met een sterk team kunnen realiseren, is wat ik het liefst doe. De afgelopen jaren heb ik veel facetten van het hoger onderwijs kunnen verkennen. Stilaan voelde ik de nood om terug dichter bij het werkveld ervaring op te doen, en impact te realiseren in een organisatie die bovendien actief is in de wereld van jonge kinderen, waar we zoveel ten goede kunnen veranderen.
Daarom kom ik zo graag werken voor VBJK. Het is een kwaliteitsvolle organisatie met een gewaardeerde stem in het werkveld. Beleid, praktijk en onderzoek komen er samen. Kinderen, ouders én professionals staan er centraal. VBJK houdt vinger aan de pols van de wereld van kinderopvang en kleuteronderwijs dankzij het magazine Kindertijd, het blad voor en door begeleiders van jonge kinderen. Het is een sterk team dat uitdagingen aandurft. Het geeft me energie om te kunnen werken in een innovatieve en wendbare structuur waar kwaliteit voorop staat. Ook ik bijt me graag vast in vernieuwende projecten, met veel drive en vanuit een positieve blik. Als algemeen coördinator, maar ook als uitgesproken teamspeler, wil ik mee creatief denken en inzetten op innovatie. Vanuit een gemeenschappelijke visie samenwerken en verbinden voorbij de muren van de organisatie, geeft inspiratie en schept kansen.’
Michel Vandenbroeck, voorzitter van het bestuur van VBJK, is verheugd met de nieuwe algemeen coördinator: ‘Ik leerde Goedele De Nil kennen als gedreven docente en opleidingsverantwoordelijke. Ze kan goed luisteren, maar stelt ook kritische vragen en kan out of the box denken. Ze brengt een pak expertise in, waarmee ze ons zal ondersteunen en uitdagen. VBJK is mede dankzij de ervaring van het huidige team in goede handen.’
]]>