Buitenschoolse opvang in tijden van corona: een zoektocht

De aanpak tijdens de lockdown en de exit daaruit waren voor de scholen een erg moeilijke en complexe opdracht. Maar ook voor de Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang (IBO) was het geen evidente periode. Want aandacht hebben voor speerpunten als samen spelen, ontmoeting en welzijn van de kinderen, hoe doe je dat in de anderhalvemetermaatschappij? Bovendien was de continue bijsturing van de maatregelen een uitdaging voor de voorzieningen maar ook voor de kinderen en de ouders. Buitenschoolse opvang werkte ook intensief samen met de scholen. Dat zorgde soms voor problemen, maar leverde ook sterkere banden op. Het werd een zoektocht, maar er werd veel gevonden. Een overzicht. 

Een zoektocht naar samenwerking tussen opvang en onderwijs

Isabel Blommaert, diensthoofd IBO De Sprinkhaan, Sint-Niklaas: ‘We merkten dat de scholen en de IBO’s de regels vaak erg verschillend interpreteerden. Scholen zagen toe op de anderhalvemeterregel. In het IBO hebben we die niet toegepast. Als IBO zijn we zeer sterk doordrongen van het recht op spelen. Het welzijn van kinderen is ons vertrekpunt. Daarom waren we blij dat de anderhalvemeter regel niet aan de IBO’s  werd opgelegd. De voorbije periode deed ons beseffen dat school en opvang nog te veel gescheiden werelden zijn. Het kind op school en het kind in de opvang worden aangestuurd vanuit twee verschillende overheden. Iedere overheid legt zijn accenten. We staan voor de uitdaging om een meer gedeelde visie op kinderen te ontwikkelen.’ 

Ann Goossens, coördinator Buitenschoolse opvang Eeklo: ‘Het is belangrijk dat opvang en scholen goed samenwerken. Dan kan je snel reageren op vragen, nieuwe situaties, en kan je ook open en kritisch zijn voor elkaar, vanuit die goede verstandhouding. We zijn gaan luisteren bij de scholen waar de noden zaten. En zo hebben we op basis van de beschikbare ruimte en ons personeel voorgesteld hoeveel noodopvang we konden voorzien. Kleuters vingen we sowieso op. Zo hadden de scholen meer ruimte om de contactbubbels te organiseren, konden ze kleuterleiders mee inschakelen om les te geven in het lager, en was dat beter voor de kleuters, en duidelijker voor de ouders. Een sterk netwerk is ook belangrijk. Zo leidt het CLB gezinnen die het moeilijk hebben door naar het IBO.’

Ingrid Vehent, verantwoordelijke opvang Hippo’s Hof Gent: ‘Bij ons werken kinderbegeleiders sowieso nauw samen met de kleuteronderwijzers. Ze hebben een actieve rol in de klas en nemen, ook tijdens de lesuren, pedagogische taken op zich. School en opvang delen ook de ruimtes. Die goede samenwerking zorgde voor een continuïteit tijdens lockdown en exit. Opvang en school bleven een warm nest voor de kinderen.’

Een zoektocht naar aandacht voor het welzijn van de kinderen

Isabel: ‘Het accent in de berichtgeving lag op het aantal besmettingen en overlijdens. Maar wat onderbelicht bleef, was de angst bij kinderen, de schrik om geen vriendjes meer te hebben, kinderen die geen speelruimte meer hebben. Als ze ons als IBO dezelfde regelgeving opgelegd hadden als scholen, zou het moeilijk geweest zijn opvang te organiseren. Essentieel in de opvang is warmte kunnen geven, troosten, knuffelen. Door een te eenzijdige aandacht voor hygiëne zouden we bij kinderen andere problemen kunnen creëren, zoals smetvrees. Het is op dit moment een moeilijke wereld voor kinderen. We merken dat ze blij zijn dat ze naar het IBO kunnen komen. Daar mogen ze spelen en met hun leeftijdsgenoten samen zijn.’

Ann: ‘In school is de norm anderhalve meter. In de opvang bewaken we zoveel mogelijk de bubbels, maar laten we de kinderen wel samen spelen, zoals in de zandbak. Als ze te close ravotten, komt de begeleider wel tussen. Maar dat spelen is zo belangrijk. Bij de start van de noodopvang deed een begeleider de deur open, en het kind dat voor haar stond riep: “Joepie, ik mag weer spelen!”’

Ingrid: ‘Kinderen keken wel vreemd toen ze in een quasi lege school binnenkwamen. Enerzijds konden ze genieten van de aandacht, de ruimte, de rust, anderzijds merkte je wel dat ze hun vrienden misten. Maar we hielden ook contact met alle kinderen die niet naar de noodopvang kwamen. De leraren en kinderbegeleiders contacteerden kinderen en ouders via mail, WhatsApp of andere digitale media. Niet alle kinderen waren actief op het digitale platform, daarom wandelden de leraren en begeleiders door de buurt en belden aan bij kinderen van de school. Een gesprek met ouders en kinderen was al een belangrijke ondersteuning. We deelden ook spelpakketten uit, want niet alle gezinnen beschikken over een doos kleurpotloden, puzzels, boeken. De begeleiders hebben per klasgroep een cadeau gemaakt zodat alle kleuters iets hadden van de opvang zodat die het IBO op die manier toch een beetje bij hen was, als ze niet naar de noodopvang kwamen.’

Een zoektocht naar houvast in tijden van steeds veranderende maatregelen

Isabel: ‘Tegenstrijdige communicatie was een groot probleem. Kinderen, ouders, begeleiders wisten soms echt niet meer wat mocht of moest. Zo kwamen kinderen bij ons aan met een mondmasker, wat niet nodig was, maar elders wel werd verplicht. Richtlijnen van Kind en Gezin waren anders dan die voor de scholen. Het probleem is ook dat de aanvankelijke solidariteit lijkt te zijn weggeëbd en heeft plaatsgemaakt voor wantrouwen en angst.’

Ann: ‘Het moeilijkste voor de medewerkers was de onzekerheid. De richtlijnen veranderen voortdurend. In het begin was er ook angst: in het IBO mochten ze met kinderen spelen, maar daarbuiten moesten ze afstand houden en een mondmasker dragen. Ik heb zelf als coördinator het gevoel dat we een deel van de kinderen verloren zijn, niet alleen in de opvang, maar in het algemeen. Kinderen zijn in een cocon gezet. En dat we nog zo weinig kinderen zien op dit moment, verontrust mij. Speelt de angst nog bij de gezinnen?’

Ingrid: De maatregelen waren voor vele gezinnen onduidelijk. We contacteerden de gezinnen proactief om hen te informeren. De noodopvang was er voor de prioriteitengroep, voor de gezinnen van wie de ouders een zorgberoep uitoefenen en voor kwetsbare gezinnen. Het begrip ‘kwetsbaar’ is ruim te interpreteren, maar moeilijk te begrijpen voor gezinnen. Wie bepaalt nu zelf dat hij een ‘kwetsbaar’ gezin is? Ouders hebben wel schrik voor de veiligheid voor hun kind.’

Jonathan Demey, directeur vrije basisschool Sint-Salvator: ‘Wij werken het hele jaar door met IBO ’t Sleepken van Stad Gent, en bieden zowel opvang op school, als op een andere locatie aan. In de paasvakantie organiseerde Stad Gent opvang op meerdere locaties, maar voor veel ouders is opvang op een andere locatie een grote drempel. Ze verlaten hun vertrouwde omgeving en mensen, en vragen zich af: “Wie zal voor mijn kind zorgen? Kennen ze mijn kind daar? Zal het er veilig zijn?” De vertrouwde schoolomgeving is drempelverlagend. Op school organiseerden we ook opvang in bubbels, zodat alle kinderen eens naar de noodopvang konden komen. We hebben veel kinderen uit kwetsbare gezinnen. Wij wilden alle kinderen tijdens de coronatijd de kans bieden om contact te hebben met vrienden, leraren en kinderbegeleiders. En we wilden ook dat kinderen kansen kregen om hier te spelen en samen iets beleven. Ondertussen hielden ze voeling met school en konden ook hun Nederlands verder oefenen. We hebben hen van in het begin duidelijk gemaakt dat ze welkom waren op school. Je merkt dat de coronacrisis de noden en problemen van die gezinnen heeft uitvergroot. Zowel ouders die hun kind naar de opvang brengen als ouders van kinderen die thuis blijven hebben soms nood aan een gesprek met het school – of opvangteam. Dat contact met de school geeft hen het gevoel dat ze niet uitgesloten worden. Op school werken we met een brugfiguur die het contact versterkt tussen ouders en schoolteam, en die is essentieel in deze crisistijd, om te signaleren waar er noden zijn.’

Een zoektocht naar intervisie, inspiratie en ondersteuning 

Ellie Kuipers, medewerker VCOK: ‘Ik begeleid een lerend netwerk van coördinatoren voor buitenschoolse opvang. Door de lockdown en de exit daaruit werd de buitenschoolse opvang plotseling geconfronteerd met massa’s vragen die onmiddellijk een oplossing vroegen. Daarom hebben we de intervisiegroep voortgezet in een virtuele ruimte, een chatbox. Dat zorgde ervoor dat coördinatoren elkaar konden ondersteunen, inspireren en antwoorden konden uitwisselen over vragen rond regelgeving, organisatie, pedagogische en financiële aspecten, draaiboeken …'

'Zeker vanaf het moment dat scholen noodopvang organiseerden, zagen we dat opvang en school naar elkaar zijn toegegroeid. Want omdat je ook kinderen moet opvangen ‘buiten de schooluren’, werkte de kinderopvang van in den beginne mee aan die noodopvang. Je zag dat de opvang de bubbels waar mogelijk overnam van de scholen, dat leraren de pedagogische opdracht van de opvang ervoeren, dat ze elkaar leerden kennen en waarderen, dat ze elkaar als gelijkwaardig beschouwden. En dat is belangrijk, want school en lesgeven, dat haalt de media, en de opvang, dat is dan maar ‘wat’ opvang, die zal de rest van de problemen wel ‘opvangen’, die wordt helaas minder naar waarde geschat. Maar dat leraren en kinderbegeleiders elkaar nu meer waarderen, dat is dan weer een mooi gevolg van deze periode.’