Jobbeleving in de kinderopvang

Print het artikel

Abonneer je nu op Kindertijd!

‘Eindelijk iemand die naar ons komt luisteren!’ Die verzuchting hoorde Nele van Gils toen ze voor het onderzoek Jobbeleving in de opvang van baby’s en peuters ging praten met kinderbegeleiders. Dat mondde uit in vier beleidsadviezen om te werken aan het welbevinden van werknemers in de kinderopvang.

Voor hun onderzoek Jobbeleving in de opvang van baby’s en peuters draaiden Kris De Visscher, Nele Van Gils en Els Biessen (Karel de Grote Hogeschool) mee in zes kinderdagverblijven. Ze gingen in gesprek met 26 kinderbegeleiders over hoe die hun job beleven. De diepgaande analyse van die interviews, de observaties en de literatuurstudie legden ze voor aan verschillende groepen zoals verantwoordelijken, pedagogisch ondersteuners en ouders. Daaruit destilleerden ze vijf overkoepelende thema’s die een invloed hebben op de jobbeleving van kinderbegeleiders.

1 De job past bij wie je bent

Kris De Visscher: ‘De job van kinderbegeleider sluit aan bij hun passie en motivatie om met kinderen te werken. Bijna elke begeleider zegt: 'Het is een job die je met hart en ziel moet doen anders hou je het niet vol.’ Het siert kinderbegeleiders dat ze hun job met zoveel passie doen. Alleen, door de kinderen en gezinnen altijd op de eerste plaats te zetten, cijferen ze zich weg en komen ze te weinig op voor zichzelf. Laten we daarom even goed zorgen voor de begeleiders als zij voor de kinderen zorgen.

2 Kwaliteit van interacties

Nele Van Gils: ‘De kwaliteit van de interacties is voor kinderbegeleiders erg belangrijk, vooral de interacties met de kinderen: die geven hun ongelooflijk veel energie. Ook als ze goed samenwerken met hun collega’s in de groepsopvang, heeft dat een positieve impact op hun welbevinden. Collega's zijn erg belangrijk, want ze staan dag in dag uit samen in de dezelfde ruimte met dezelfde kinderen, en ze overleggen voortdurend met elkaar. “Het is soms een uitdaging om altijd voor iedereen goed te doen”, hoorden we in de interviews. Hoe de leidinggevende omgaat met het personeel bepaalt ook de jobbeleving. Als die een duidelijke visie heeft, betrokken en waarderend is, ruimte maakt voor overleg en directe feedback geeft, dan wordt dat erg geapprecieerd.

Els Biessen: ‘Er zijn echter ook energievreters bijvoorbeeld als ze een conflict hebben met een collega, als de job te hectisch is omdat ze per begeleider met zoveel kinderen staan, als ze daardoor te weinig individuele aandacht kunnen geven of te weinig tijd hebben om mee te spelen. Dat kost energie. Maar als ze dan eens een slechte dag hebben, en de kinderen komen blij naar hen toegelopen, en ze merken dat ze de kinderen een leuke tijd geven, of een kind zet zijn eerste stappen in de opvang, dan maken die interacties met de kinderen hun dag weer helemaal goed. Ook ouders die fijn reageren, geven energie. Zij zijn graag de partner van de ouders in de opvoeding.’

3 Werkcontext

Kris: ‘Kinderbegeleiders streven naar kwalitatieve zorg en interacties, maar doordat er zoveel kinderen per begeleider zijn, kunnen ze dat niet altijd, en vinden ze dat ze niet aan de verwachtingen voldoen. Hoe hard ze ook werken en hun best doen, ze zitten gesandwicht tussen aandacht voor de pedagogische opdrachten die – terecht – toeneemt en hoe je daaraan kan tegemoetkomen.’

Nele: ‘Begeleiders hebben weinig tot geen kindvrije uren. Er is weinig ruimte voor overleg en vorming tijdens de werkuren. Dat kan misschien als de kinderen een middagdut doen, maar niet alle kinderen slapen op hetzelfde moment en dan zijn er nog zoveel andere taken te doen. Sommige organisatoren zoeken hier creatieve oplossingen voor en dat wordt positief ervaren, zoals één keer per maand de opvang vroeger sluiten. De kinderbegeleiders, althans die in de beter gesubsidieerde kinderdagverblijven, zijn over het algemeen tevreden over hun loon. Toch vinden ze dat ze meer mogen verdienen, als ze zien wat er allemaal van hen wordt verwacht, in combinatie met het aantal werkuren, de hoge werkdruk en de constante rush.’

'Je moet de job met hart en ziel doen, anders hou je het niet vol'

4 Beleid

Els: ‘Kinderbegeleiders erkennen dat Kind en Gezin regels oplegt. Dat geeft hun ook een duidelijk kader. Maar soms is de meerwaarde van bepaalde regels moeilijk te plaatsen, zeker als ze veel veranderen. Ze hebben soms ook het gevoel dat de kwaliteit van de opvang vooral vertaald wordt naar een verantwoording op papier. Als het op papier goed is, dan zijn ze goed bezig. Ze hebben soms het gevoel dat er een afstand is tussen hun praktijkkennis en de regelgeving van Kind en Gezin. Ze erkennen wel dat de zorginspectie moet optreden, en dat wie het niet goed doet uit de sector moet verdwijnen.’

Kris: ‘Het gaat vaak om belichaamde kennis en ervaring. Er zijn kinderbegeleiders die elk huiltje kunnen interpreteren. Die vorm van kennis is erg belangrijk om je werk in de opvang goed te kunnen doen. Maar ze staat soms veraf van het kader en het taalgebruik van pedagogen. Die twee vormen van kennis hebben elk hun waarde, maar we moeten blijven investeren in dat gesprek daartussen, in de gelijke waardering van praktijkkennis en wetenschappelijke kennis.’

5 Brede samenleving

Kris: ‘Kinderbegeleiders die we interviewden voelen zich vaak onderschat en ondergewaardeerd in de brede samenleving. Ze weten nochtans dat ze een belangrijke opvoedingsondersteunende rol hebben, en genieten ervan als de ouders die erkennen. Maar sommigen voelen zich verbaal niet zo sterk, en denken dat er voor hun vorm van kennis minder plaats is. Ze hebben ook schrik om dom over te komen. “Wanneer ik een sms stuur naar de ouders, dan lees ik die drie keer na zodat ik er geen tikfouten in schrijf”, hoorde ik.’

Els: ‘Veel mensen weten niet wat het is om in de kinderopvang te werken: “Dat is toch makkelijk. Jij kan ’s middags twee uur mee een dutje doen!”, horen ze soms van de buitenwereld. Dat is frustrerend, want kinderopvang is zoveel meer dan enkel zorgen of enkel spelen.’

Nele: ‘Toen we in het eerste kinderdagverblijf vertelden wat we kwamen doen, reageerden ze: “Eindelijk iemand die naar ons komt luisteren, eindelijk iemand die daar aandacht voor heeft.” En tijdens de coronacrisis voelden ze dat gebrek aan waardering nog veel scherper aan. “In de media gaat het altijd maar over onderwijs. Die hebben een pauze nodig, maar wij moeten doorwerken. Aan ons geven ze geen aandacht.” Maar de ouders beseften plots wel dat ze niet konden gaan werken zonder opvang. En ze zagen toen ook dat de kinderopvang hun kinderen mee opvoedt, en dat misten ze plotseling ook.’

De onderzoekers bekeken per interview ook welke woorden kinderbegeleiders gebruiken om zichzelf en hun job te beschrijven, en vooral wat ze níet zeggen, maar ook welke gevoelens ze in hun woorden leggen zonder die expliciet te benoemen. Zo onderscheidden de onderzoekers zeven verschillende ‘stemmen’ waarmee kinderbegeleiders over zichzelf en over hun job praten.

1 Enthousiast en tevreden

Nele: ‘Enthousiasme typeert de kinderbegeleider, vooral als ze spreken over de affectie van de kinderen, de steun van de collega’s en de waardering van de ouders. Ze genieten vooral van het contact en de interacties met de kinderen. Want kinderen zijn eerlijk en oprecht, daar zit geen berekening achter.’

2 Zelfbewust en fier

Kris: ‘Als kinderbegeleiders het gevoel hebben dat ze iets hebben kunnen betekenen voor het kind, zoals de eerste stapjes, of een kind dat eindelijk goed eet, dan geeft dat enorm veel voldoening. Ze zijn fier op het resultaat van hun werk en aanpak: “Dat kan ik goed, dat heb ik in de vingers.” Ze voelen zich competent in hun job.

3 Voorzichtig en bescheiden

Nele: 'Daarnaast zwakken ze die positieve uitspraken over zichzelf en hun werk terug af. Ze zijn voorzichtig en bescheiden, ook tegenover ouders, collega’s of een verantwoordelijke.’

4 Twijfelend en onzeker

Els: ‘Vooral jongere kinderbegeleiders spreken twijfelend of onzeker: over het contact met de ouders, hun plaats in het team, bepaalde administratieve taken en het omgaan met gedrag dat ze als moeilijk ervaren. Meer ervaren medewerkers twijfelen over hun toekomst in deze job en of ze vroeger wel de juiste keuze hebben gemaakt.’

5 Verantwoordelijk, maar onzeker

Els: 'Kinderbegeleiders voelen aan welke belangrijke plek ze hebben in de samenleving. Ouders vertrouwen hen hun meest kostbare bezit toe. En kinderen hebben geen handleiding, dus moeten ze elke dag aftoetsen wat er die dag werkt. En daarvoor moet je sterk in je schoenen staan als begeleider. En als ze weinig tijd hebben om te overleggen, worden ze daar al snel onzeker over, als een kind bijvoorbeeld geen flesje meer wil drinken. Ook over de toenemende administratie voelen sommigen zich onzeker, omdat ze van zichzelf vinden dat ze niet sterk zijn in schrijven.’

6 Gefrustreerd en machteloos

Nele: ‘Begeleiders raken soms gefrustreerd, omdat ze bepaalde verwachtingen van ouders en Kind en Gezin niet realistisch vinden in de context van een groepsopvang. Andere verwachtingen vinden ze dan weer wel terecht, maar dan is het in de praktijk soms niet mogelijk om de zorg te bieden die ze willen. Ze willen het beter doen, maar kunnen het niet zoals ze het willen doen, en dat geeft morele stress en een gevoel van machteloosheid.

7 Relativerend en begripvol

Nele: ‘Negatieve gevoelens kunnen kinderbegeleiders toch weer relativeren. Ze geven het beste van zichzelf, en stellen zich zeer inschikkelijk en loyaal op. Ze begrijpen waarom hun verantwoordelijke een bepaalde beslissing neemt, zijn ook zeer constructief tegenover de ouders, ze snappen dat die ook het beste voorhebben met hun kinderen. En ze doen hun job ook gewoon graag. Ze voelen dat ze een maatschappelijke betekenis hebben. Want zoals een begeleider die daarvoor werkte in een naaiatelier ons vertelde: “Mijn naaimachine praatte niet tegen mij, terwijl ik hier bijdraag aan de ontwikkeling van kinderen”.’

'Zet de pedagogische en educatieve meerwaarde van de job in de verf'

Op basis van de verhalen en de resultaten formuleerden de onderzoekers ook vier beleidsaanbevelingen voor de Vlaamse overheid én voor organisatoren van kinderopvang.

Nele: ‘We zien het als een gedeelde verantwoordelijkheid van de Vlaamse Overheid, organisatoren van de kinderopvang en de brede samenleving om volop in te zetten op het welbevinden van de kinderbegeleiders. In de eerste plaats voor de kinderbegeleiders zelf, ten tweede, omdat het welbevinden van het personeel een rechtstreekse invloed heeft op het welbevinden van de kinderen, en ten derde in functie van de aantrekkelijkheid van de sector die nu toch al een tijd kreunt onder de personeelsproblemen.’

1 Zorg voor betere werkomstandigheden

Kris: ‘We zijn het erover eens dat kinderbegeleiders een pedagogisch beroep hebben. Dan is het hoog tijd om als samenleving maatregelen te nemen, om hen in staat te stellen dat pedagogisch beroep ook te kunnen uitoefenen. Geef hun meer tijd voor overleg en om vorming te volgen, zorg voor minder kinderen per begeleider, een fair loon en voor maatschappelijke waardering, zodat ze voelen dat ze de erkenning krijgen die vasthangt aan hun pedagogische rol.’

Nele: ‘Begeleiders zeggen letterlijk: “We hebben een gelijkaardige job als een kleuteronderwijzer, maar we hebben minder loon, minder vakantie, en vooral, er wordt anders naar ons gekeken.” Zet dus meer in op een geïntegreerd aanbod. Verklein de kloof met het kleuteronderwijs, zoek meer naar een geïntegreerd systeem, naar meer samenhang.’

Els: ‘Ook organisatoren kunnen de werkomstandigheden verbeteren door meer inspraak te bieden, door in te zetten op open communicatie en door een duidelijke visie te ontwikkelen. Veel organisatoren doen nu al hun uiterste best, maar sommigen kunnen nog meer doen dan nu het geval is.’

2 Geef een beter beeld van het beroep

Kris: ‘Maak het beroep en de maatschappelijke waarde ervan zichtbaar in de mainstream media. Een kinderbegeleider in Thuis, daar dromen we van. Zo bereik je de man en vrouw in de straat, en toon je hen dat opvang meer is dan zorgen en spelen. Zet de pedagogische en educatieve meerwaarde van de job in de verf. Dat verhoogt ook de waardering van het beroep. De Week van de Kinderopvang, dat is een goeie campagne, maar het zou nog mooier zijn als die de media haalt en ouders er zich bewust van worden dat die bestaat.’

3 Versterk de kwaliteit van de instroom

Nele: ‘Kinderopvang investeert heel graag in stagiairs. Ze halen daar voldoening uit en zien het belang ervan in voor de toekomst van de sector. Maar ze maken zich ook zorgen over de motivatie van de studenten en of de lat hoog genoeg ligt in de opleiding. Verbeter daarom de communicatie en samenwerking tussen opleidingen en stageplaatsen om de verwachtingen over de stagiairs en hun ondersteuning op elkaar af te stemmen.

Zorg er als overheid ook voor om de kwaliteit van de opleidingen tot kinderbegeleider te bewaken. Maak die opleidingen voldoende aantrekkelijk. Voorzie in voldoende omkadering die de toekomstige kinderbegeleiders in staat stelt om aan de pedagogische verwachtingen te voldoen. Laten we daarbij niet vergeten dat ook ervaringskennis waardevolle kennis is. Het is niet omdat je geen hoger diploma hebt dat je daarom geen kennis hebt opgebouwd. Dat moeten we ook honoreren als waardevol en maatschappelijk zinvol.

Als er meer waardering, erkenning en een faire verloning komt voor de kinderbegeleiders, dan krijg je maatschappelijk ook meer steun voor die studiekeuze. Want ouders vinden kinderopvang erg waardevol, waarderen die sterk en hebben vaak alleen maar lof voor de kinderbegeleiders. Maar als je aan hen de vraag stelt of ze aan hun kinderen zouden aanraden om kinderbegeleider te worden, dan hoor je al vlug: “zouden ze beter niet hoger mikken?”’

4 Verbeter de communicatie met de ouders

Els: ‘Sommige ouders weten niet wat ze kunnen verwachten van kinderopvang. Laat de Huizen van het Kind daarom ouders informeren over de troeven van de groepsopvang, maar laat hen ook realistische verwachtingen creëren bij de ouders.’

Nele: ‘Zet de expertise en opvoedingsondersteunende waarde van kinderbegeleiders in de verf. Hun opvoedingsondersteunende rol is een meerwaarde, een belangrijk deel van hun job. Zorg daarom voor meer dialoog tussen kinderopvang en ouders. En zorg er als beleid ook voor dat dat niet ’s avonds na de werkuren moet gebeuren. Als de arbeidsomstandigheden verbeteren, zal er ook meer ruimte komen voor die gesprekken en om die opvoedingsondersteunende rol op te nemen.’

kdg.be/onderzoek/projecten/jobbeleving-de-opvang-van-babys-en-peuters